

Een kleine dekengeschiedenis
De Leidse textielindustrie wortelt in een ver verleden. De productie van wollen stoffen in Leiden gaat terug tot ver in de middeleeuwen. Specifiek over de productie van dekens is helaas weinig bekend uit deze vroege periode. Dit in tegenstelling tot de verwante en succesvolle lakennijverheid, die in de Gouden Eeuw in Leiden uitgroeit tot grootste in Europa. Hoewel het moeilijk is voor te stellen dat de dekenfabricage pas in 1578 in textielstad Leiden opkomt, als deze vanuit Duffel in Vlaanderen naar Leiden wordt overgebracht, wordt 1578 in een boek over de wollendekenfabriek Zaalberg als start van de dekennijverheid genoemd:

'Men kan derhalve het jaar 1578 als het begin beschouwen van de fabricage der later zo beroemd geworden Leidse dekens.'
Uit: Leidse wevers onder gaslicht: schering en inslag van Zaalberg dekens onder gaslicht (1850-1915), A.J. Backer, 1952.
Op basis van in Amsterdam gevonden Leidse loodjes kan worden geconcludeerd dat omstreeks 1275 al textiel in de stad wordt geproduceerd. Vanaf de 14e eeuw is de textielnijverheid in Leiden de basis van de stedelijke economie. Een groot deel van de Leidse inwoners is dan in deze tak van nijverheid werkzaam als wever, spinner, verver en in de verkoop van de eindproducten. Aan het eind van de 15e eeuw heeft de textiel het door oorlogen en stakingen moeilijk. In de 16e eeuw zet het verval door, maar tegen het eind van deze eeuw komt er een opleving.
Na het Leids Ontzet (1574) breekt er een periode van vernieuwing en bloei aan. Er komen veel vluchtelingen naar de stad uit Vlaanderen en het huidige Noord-Frankrijk. Leidse achternamen van nu verwijzen naar de immigranten van toen: Devilee, Siera(t), De la Rie, Eradus of Erades, Chaudron, Brussee, Segaar, etc. Hun kennis en ervaring is welkom en al snel van invloed op de handel, de fabricage en het uiterlijk van de Leidse producten.
Leiden wordt in de Gouden Eeuw de grootste textielproducent van Europa, het belangrijkste centrum van nijverheid in Nederland, waar het merendeel van de bijna 45.000 inwoners in de textiel werkt. Na een neergang in de 18e eeuw, volgt in de 19e eeuw opnieuw een bloeiperiode. Ook dan is textiel voor de stad van economisch belang en loopt de textielindustrie voorop bij de invoering van stoomkracht. De textielfabrieken in de stad zijn voor die tijd modern en goed geoutilleerd; de nieuwste machines worden er geïnstalleerd.
In de 19e eeuw zijn er tal van dekenfabrieken in Leiden. De laken- en wollenstoffen fabriek van Krantz (1799) gaat in 1827 als eerste in Leiden over op stoom voor de aandrijving van zijn weefgetouwen. Dekenfabriek Zaalberg (1814) gooit hoge ogen met zijn producten op diverse Wereldtentoonstellingen. Ook de hoge kwaliteit van de dekens van andere Leidse dekenfabrieken, waaronder Scheltema (1817), Van Wijk (1815) en Zuurdeeg (1805), wordt geroemd. Samen met vele kleinere deken- en duffel-producenten, spinnerijen, weverijen, breifabrieken, etc. is de dekenindustrie in de 19e eeuw opnieuw de belangrijkste werkgever in de stad.
Maar ook in Leiden geldt de wet van de remmende voorsprong: op den duur wordt de Leidse textiel voorbijgestreefd door die van Twente (Enschede) en Tilburg. Na ruim zeven eeuwen komt het definitieve einde in 1981 als de laatste fabriek, de Leidse Wolspinnerij, zijn poorten sluit. Dan hebben Van Wijk, Krantz en Clos & Leembruggen hun productie al beëindigd en is Zaalberg vertrokken naar elders. Na de Tweede Wereldoorlog wordt het steeds moeilijker om met lagelonenlanden te concurreren. Op dit moment is de textielindustrie volledig uit Leiden verdwenen. Wat rest zijn straatnamen, oude gebouwen, machines, dekens, oude foto’s en de herinnering. Tilburg heeft zijn erfgoed beter beschermd. Het TextielMuseum is daar hét voorbeeld van. Enschede probeert sinds kort met de slogan ‘Enschede Textielstad’, het textiel weer naar de stad terug te brengen. Er vindt daar weer textielproductie plaats in de fabriek van Ter Kuile. Museum de Lakenhal besteedt aandacht aan de Leidse textielgeschiedenis, met de focus op het beroemde Leidse Laken. De geschiedenis van de Leidse textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw ligt nog goeddeels verborgen in de rijke archieven van de stad.
Laken = dunne wollen stof voor kleding
Duffel = dikke wollen stof, o.a. voor dekens en jassen
Van Wijk
De Leidsche Textielfabrieken Gebroeders Van Wijk & Co N.V. maakt dekens, breigarens en sokken. In het begin, vanaf de oprichting in 1795 tot 1815, worden nog uitsluitend dekens als huisnijverheid geweven. In 1815 vestigt W.F. van Wijk in de Kerksteeg het eerste fabriekje voor wollen dekens, maar van mechanisering is dan steeds nog amper sprake. In 1847 verhuist de fabriek naar een veel groter pand aan de Herengracht. In 1863 volgt de verhuizing naar de Hogewoerd, waar een jaar later een stoommachine wordt geïnstalleerd. Het bedrijf ontwikkelt zich daar tot een grote producent en is regelmatig op wereldtentoonstellingen en jaarbeurzen vertegenwoordigd. Met ruim 300 werknemers is het tegen het einde van de negentiende eeuw een van de grootste dekenfabrieken van Leiden.
In 1913 wordt een breigarenfabriek aan het Levendaal gestart, in een groot nieuw pand dat grenst aan de bestaande fabriek aan de Hogewoerd. In de Eerste Wereldoorlog produceert de fabriek veel goederen voor het leger, waarna opnieuw een flinke uitbreiding plaatsvindt. In 1945 betrekt Van Wijk een gloednieuwe dekenfabriek aan de Kanaalweg, aan de rand van Leiden. In 1953 staan hier 48 getouwen waarop jaarlijks meer dan 200.000 dekens werden geweven.
In 1957 fuseert Van Wijk met de sajetfabriek Cranenburg & Van Heringa en functioneert daarna onder de naam Van Wijk & Heringa. Dit bedrijf wordt in 1963 door Reindert Zwolsman opgekocht. Al een jaar later verkoopt Zwolsman de dekenfabriek aan de Hollandsche Tapijtindustrie (HTI). In 1972 betaalt dekenfabriek Zaalberg, van oudsher de grootse concurrent van Van Wijk, zeven miljoen gulden om Van Wijk in bezit te krijgen. De combinatie Zaalberg Van Wijk blijft tot 1976 dekens produceren aan de Kanaalweg. Het einde van de dekenproductie in Leiden is dan een feit geworden. De fabriek functioneert de laatste vijf jaar nog als Wolspinnerij Ede, waarna in 1981 de deuren definitief sluiten.


Zaalberg
In 1770 sticht Jonathan Zaalberg een lakenfabriek in een pakhuis aan de Nieuwe Rijn. Zijn zoon Johannes Cornelis (geboren in 1765) neemt de fabriek, die een kwijnend bestaan leidt, in 1800 over. Hij sticht in 1814 tussen de Herengracht en de Vestestraat, een fabriek voor de fabricage van wollen dekens en aanverwante artikelen (tocht- en zeeduffels en wollen garens).
In 1830 verandert er veel in het bedrijf dankzij de stoomkracht. Het gaat goed met de zaak. In binnen- en buitenland krijgen de Zaalberg-dekens meer dan twintig hoge onderscheidingen. Ook als werkgever oogst Zaalberg veel lof.
Zaalberg levert aan Koning Willem III en voor koningin Emma maakt het zeer fijne dekentjes voor het wiegje van Wilhelmina. Ook vermeldenswaard is de gevelsteen van het liggende schaap, die aan het begin van de Vestestraat geplaatst is. Daar is in het begin van de 20ste eeuw een rijwielbergplaats voor de werknemers van Zaalberg.
Toch komt de firma Zaalberg, net als de andere dekenfabrieken, in de jaren 70 in de problemen. In 1976 neemt Sigmacom uit Tiburg Zaalberg over. Met het opblazen van de schoorsteen van de Zaalberg dekenfabriek aan de Vestestraat in 1980 verdwijnt een markante herinnering aan de textielindustrie uit het Leidse stadsbeeld.
Scheltema
Het is moeilijk te zeggen wanneer de fabriek Scheltema precies gestart is. In de bedrijfsarchieven wordt 1817 genoemd als oprichtingsjaar. De lage gebouwen aan de Marksteeg dateren uit 1850. Ongeveer 100 jaar eerder begon Jacobus Scheltema Janszoon zijn fabriek in stoffen, sajetten (garen van korte wolvezel) en wollen garens.
In 1828 drijft een paardenmolen de werktuigen aan. In 1833 wordt een vergunning aangevraagd voor een stoomwerktuig met lage druk. Bang voor vernieling van de gebouwen en vervuiling van het grachtwater, komen er veel bezwaren van omwonenden en omliggende fabrieken. Uiteindelijk geeft Gedeputeerde Staten onder voorwaarden toestemming voor een machine met veel hogere druk (hoge schoorsteen, filteren water, veiligheidsmaatregelen).
Evenals Zaalberg wint Scheltema vaak prijzen op internationale tentoonstellingen. Zonder de kwaliteit van de Leidse dekens in twijfel te trekken, moet worden gezegd dat vrijwel elke deelnemer aan dergelijke internationale tentoonstellingen met een prijs naar huis gaat.
In 1854 werken er bij Scheltema ongeveer 100 arbeiders in een op het oog moderne fabriek. In 1890 komt er echter veel kritiek van werknemers op de slechte werkomstandigheden. Het bedrijf blijkt veel minder gemechaniseerd (verhouding pk’s en arbeidskrachten) dan de andere bekende Leidse fabrieken.
Hoewel vanaf 1890 de elektromotor al belangrijker is dan de stoommachine, heeft Scheltema die in 1908 nog steeds niet. In 1899 bouwt het bedrijf een nieuwe fabriek op de hoek Marksteeg/Oude Singel. Volgens bronnen wordt hierbij de architectuur belangrijker gevonden dan de functionaliteit.
In 1913 schaft Scheltema eindelijk een elektromotor aan en breken er goede tijden aan. In de Eerste Wereldoorlog neemt het gemobiliseerde Nederlandse leger veel dekens af. In het interbellum begint een neergaande lijn, maar het bedrijf houdt nog stand tot 1958 onder leiding van de familie Wassenaar, die de geleidelijk uit beeld verdwijnende familie Scheltema vervangt. In 1956 worden er nog veel overwerkvergunningen aangevraagd, maar in 1958 volgt dan toch de liquidatie. Een fusie mislukt; het bedrijf blijkt niet groot genoeg om de economische schommelingen na de Tweede Wereldoorlog op te kunnen vangen.


Schrobbelmachine om wol te kaarden, momenteel opgeslagen in het depot van Museum De Lakenhal
Minder bekende fabrieken
Er waren nog vele andere, kleinere dekenfabrieken, waar veel minder over bekend is. Hier moet nog onderzoek naar worden gedaan.
-
Broekhof J.,
-
Dekenfabriek, Nv de Leidsche, overgenomen in 1910 door Zaalberg
-
Hoogenboom en Zn JJJ
-
Nomme Gebr. Van
-
Pols, J.
-
Poot en CO, Leidsche Breifabriek v/h Pen, J. van
-
Prins, J.B.
-
Roozendaal, J.P.
-
Wensen, H.J. van
-
Ysselsteijn, P.F.J.
-
Zuurdeeg en ZN, Fa. Janszoon